Vermogen#
Grootheid |
Symbool |
Eenheid |
Symbool |
---|---|---|---|
Vermogen |
P |
(kilo)watt |
(k)W |
Spanning |
U |
Volt |
V |
Stroomsterkte |
I |
Ampère |
A |
Energie |
E |
Joule of kilowattuur |
J of kWh |
Tijd |
t |
Seconde of uur |
s of h |
Het vermogen is vaak een eigenschap van een apparaat dat aangeeft hoeveel energie deze per seconde gebruikt. In het boek heb je een formule geleerd waarbij je de hoeveelheid energie kunt berekenen met behulp van het vermogen:
Door deze formule om te schrijven kun je ook het vermogen berekenen als je de hoeveelheid energie en de tijd weet. Maar er is nog een andere manier om het vermogen van een apparaat te bepalen, namelijk met behulp van de stroomsterkte en de spanning:
Warning
Hierin is het vermogen altijd in watt (W), de stroomsterkte altijd in ampère (A) en de spanning altijd in volt (V)
Voorbeeldopgaven#
Hieronder staan een tweetal voorbeeldopgaven
Exercise 2 (Waterkoker)
Een waterkoker zit in het stopcontact (U= 230 V). Mevrouw Warringa meet met een ampèremeter dat er 7 A aan stroom door de draad richting de waterkoker gaat. Bereken het vermogen van de waterkoker.
Solution to Exercise 2 (Waterkoker)
G: U= 230 V, I= 7 A
G: P= ?
F: P=U∙I
O: P=230∙7=1610 W
Dus het vermogen van de waterkoker is 1610 Watt.
Exercise 3 (Oven)
Een oven met een vermogen van 2500 W zit aangesloten op het lichtnet (U= 230 V). Bereken de stroomsterkte die richting de oven gaat.
Solution to Exercise 3 (Oven)
G: U= 230 V, P= 2500 W
G: I= ?
F: P=U∙I –> I=P/U
O: I=2500/230=10,9 A
Dus de stroomsterkte die naar de oven gaat is 10,9 Ampère.